Foto omschrijving: Two architects working in office, discussing blueprints.

Werken

Hoeveel mannen en vrouwen hebben betaald werk? Hoeveel uur werken ze gemiddeld per week? Willen en kunnen mannen en vrouwen die niet of in deeltijd werken (meer uren) aan de slag? Wat zijn de belangrijkste redenen om niet of deeltijds te werken? Hechten mannen en vrouwen evenveel belang aan carrière maken? Hoeveel vrouwen bekleden een topfunctie? Dit hoofdstuk geeft antwoord op deze en andere vragen over werken.

3.1Gaan vrouwen steeds meer werken?

Vrouwen goed voor 47 procent van alle werkenden

Nederland telde volgens de Enquête beroepsbevolking (zie Bronnen) in 2021 ruim 8,8 miljoen inwoners van 15 tot 65 jaar die geen onderwijs meer volgden. De helft van hen waren vrouwen. Iedereen die werkt of dat niet doet, maar wel op zoek is naar een baan en daarvoor direct beschikbaar is behoort tot de beroepsbevolking (zie ook Begrippen). De totale (werkzame plus werkloze) beroepsbevolking bestond uit 7,5 miljoen mensen. Van de werkzame beroepsbevolking was 47 procent vrouw, van de werkloze precies de helft.

In deze figuur is te zien hoeveel mannen en vrouwen meer, minder of evenveel uren blijven werken of stoppen met werken na de geboorte van het eerste kind. 3.1.1 Niet-onderwijsvolgende (beroeps)bevolking, 2021 Werkloze beroepsbevolking vrouwen 119 dzd mannen 119 dzd Vanwege weinig resultaat vrouwen 12 dzd mannen 9 dzd Vanwege andere reden vrouwen 46 dzd mannen 39 dzd Beschikbaar, niet gezocht vrouwen 58 dzd mannen 47 dzd Gezocht, niet beschikbaar vrouwen 40 dzd mannen 26 dzd Niet gezocht, niet beschikbaar vrouwen 768 dzd mannen 381 dzd Werkzame beroeps- bevolking vrouwen 3 376 dzd mannen 3 882 dzd Niet-beroeps- bevolking vrouwen 866 dzd mannen 454 dzd Beroepsbevolking vrouwen 3 495 dzd mannen 4 001 dzd Bevolking 15 tot 65 jaar vrouwen 4 362 dzd mannen 4 456 dzd Wil meer uren werken, beschikbaar vrouwen 209 dzd mannen 77 dzd Deeltijd vrouwen 2 265 dzd mannen 706 dzd Voltijd vrouwen 1 112 dzd mannen 3 176 dzd

Arbeidsparticipatie bij vrouwen harder gestegen dan bij mannen

In 2021 had 77,1 procent van de niet-onderwijsvolgende vrouwen van 15 tot 65 jaar betaald werk, van de mannen was dit 86,8 procent. Bij zowel vrouwen als mannen is de nettoarbeidsparticipatie tussen 2014 en 2021 toegenomen. Wel vlakte de groei bij vrouwen in de coronajaren 2020 en 2021 af. Bij mannen was er toen nauwelijks sprake van groei. Vanaf 2016 was de stijging bij vrouwen elk jaar groter dan bij mannen, waardoor het verschil in arbeidsdeelname verder slonk.

Vrouwen iets vaker werkloos dan mannen

Het aandeel werklozen onder de niet-onderwijsvolgende beroepsbevolking van 15 tot 65 jaar is bij de vrouwen iets groter dan bij de mannen. In 2021 was 3,6 procent van de vrouwen werkloos (zie Begrippen), tegenover 3,1 procent van de mannen. In 2021 daalde de werkloosheid zowel bij vrouwen als bij mannen. In 2020, het jaar dat er voor het eerst maatregelen werden getroffen om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, steeg de werkloosheid nog licht bij beide geslachten. Het verschil tussen de werkloosheidspercentages van vrouwen en mannen krimpt sinds 2017.

Er zijn meer mannen dan vrouwen semiwerkloos: zij hebben recent gezocht naar werk maar zijn hiervoor niet direct beschikbaar, of andersom. Van de semiwerklozen die beschikbaar zijn voor werk, hebben 12 duizend vrouwen en 9 duizend mannen er niet naar gezocht vanwege ontmoediging: zij verwachtten er weinig resultaat van (zie figuur 3.1.1).

3.1.2 Arbeidsparticipatie en werkloosheid van niet-onderwijsvolgenden 15-64 jaar, nettoarbeidsparticipatie (%)
Jaar Nettoarbeidsparticipatie, Vrouwen (%) Nettoarbeidsparticipatie, Mannen (%) Wekelijkse arbeidsduur, Vrouwen (uren) Wekelijkse arbeidsduur, Mannen (uren) Werkloosheid, Vrouwen (%) Werkloosheid, Mannen (%)
2013 70,7 82,3 27,4 38,8 7,6 7,2
2014 70,1 82,6 27,5 38,9 8,1 7,1
2015 71,1 83,7 27,6 38,9 7,8 6,6
2016 72,3 84,5 27,9 39,1 7 5,4
2017 73,4 85,2 28,3 39 5,7 4,4
2018 74,9 86,5 28,6 39 4,6 3,7
2019 76,2 86,8 28,9 38,9 4 3,4
2020 76,6 86,6 28,9 38,5 4,2 3,5
2021 77,1 86,8 29,2 39,4 3,6 3,1

(Reguliere) CBS-cijfers over de beroepsbevolking

De nettoarbeidsparticipatie van niet-onderwijsvolgende vrouwen van 15 tot 65 jaar (77,1 procent in 2021) is een stuk hoger dan het reguliere cijfer (66,5 procent) waarmee het CBS normaliter naar buiten treedt. Dit komt door het verschil in populatie. Bij de cijfers over de beroepsbevolking in de Emancipatiemonitor blijven 65- tot 75‑jarigen en onderwijsvolgenden buiten beschouwing. Van deze groepen is bekend dat hun arbeidsdeelname lager is. Ook is het reguliere werkloosheidspercentage iets hoger doordat de werkloosheid bij onderwijsvolgende jongeren relatief hoog is. En doordat deze groep doorgaans een korte werkweek heeft, komt de gemiddelde arbeidsduur van vrouwen en mannen in de Emancipatiemonitor hoger uit en zijn er minder mensen met een kleine baan.

 

Cijfers over de beroepsbevolking komen uit de Enquête beroepsbevolking (EBB). Vanaf 2021 publiceert het CBS de cijfers over de beroepsbevolking op basis van een nieuwe meetmethode. Met ingang van dat jaar is een nieuwe EU-verordening van kracht die een verplichte kernvragenlijst voorschrijft, zodat alle lidstaten dezelfde enquêtevragen stellen. Daarmee worden cijfers over de beroepsbevolking van verschillende landen beter vergelijkbaar.

De uitkomsten over de werkzame en de werkloze beroepsbevolking liggen volgens de nieuwe methode op een hoger niveau dan die in de voorgaande edities van de Emancipatiemonitor. Bijgevolg valt de omvang van de niet-beroepsbevolking kleiner uit. Om zuivere vergelijkingen tussen de jaren voor en na de herziening mogelijk te maken, zijn de cijfers over 2013 tot en met 2020 opnieuw berekend. Om deze reden wordt er bij de resultaten op basis van de Enquête beroepsbevolking in deze editie niet verder teruggekeken dan 2013.

Voor meer informatie over de revisie van de EBB-cijfers, zie dit CBS-artikel.

Werkweek van vrouwen steeds langer

Bedroeg de arbeidsduur van vrouwen in een normale of gemiddelde werkweek nog bijna 27 uur in 2013, in 2021 was dat opgelopen tot 29,2 uur. De gemiddelde arbeidsduur (zie Begrippen) is in acht jaar tijd gestaag toegenomen, alleen in 2020 stokte die even. Hoogopgeleide vrouwen werken met 32,2 uur per week bijna een dag meer dan laagopgeleide vrouwen (zie paragraaf 3.3). Bij mannen was de gemiddelde arbeidsduur met 39,4 uur in 2021, afgezien van een terugval in 2020, gelijk aan voorgaande jaren. Werkende vrouwen en mannen in Nederland blijven echter ‘Europees kampioen’ deeltijdwerken (zie hoofdstuk 7).

Meer vrouwen met grote deeltijdbaan

Tussen 2013 en 2021 is vooral het aandeel vrouwen met een grote deeltijdbaan (28 tot 35 uur per week) voortdurend gegroeid: van 21,3 naar 26,6 procent. Het aandeel vrouwen dat voltijds (minstens 35 uur) werkt, is sinds 2014 jaarlijks toegenomen. Alleen in 2020 stokte de groei (zie m/v-stat). Bij de mannen steeg sinds 2013 vrijwel ieder jaar het aandeel met een grote deeltijdbaan tot 11,3 procent in 2021. Bij hen ging dit gepaard met een afname van het aandeel mannen met een voltijdbaan. Bijna 2 op de 10 werkende mannen hadden in 2021 een deeltijdwerkweek, tegen bijna 7 van de 10 werkende vrouwen.

3.1.3 Wekelijkse arbeidsduur (% van niet-onderwijsvolgende
werkenden 15-64 jaar)
35 uur of meer 28-34 uur 20-27 uur 12-19 uur <12 uur
Vrouwen 2013, Vrouwen 30,5 21,3 28,3 11 8,9
Vrouwen 2019, Vrouwen 32,6 25,6 27,2 8,7 5,9
Vrouwen 2021, Vrouwen 32,7 26,6 25,8 9,5 5,3
Mannen 2013, Mannen 84,4 7,8 4 1,4 2,4
Mannen 2019, Mannen 83,6 9,4 4,1 1,2 1,6
Mannen 2021, Mannen 81,3 11,3 3,7 1,7 2

Jongere generaties vrouwen werken meer uren dan oudere

In elke generatie geboren vanaf 1930 werken vrouwen op hun 35e minder uren dan op hun 25enoot1, vaak vanwege de geboorte van kinderen (zie hoofdstuk 5). Maar de jongste generatie vrouwen schroeft hun werkweek in die levensfase minder terug dan oudere generaties. Ook later in hun loopbaan hebben vrouwen uit jongere geboortecohorten gemiddeld een langere werkweek vergeleken met oudere cohorten. De enige uitzondering vormen jonge vrouwen tot 28 jaar die geboren zijn tussen 1980 en 1990: hun wekelijkse arbeidsduur is korter dan die van in leeftijd vergelijkbare jonge vrouwen uit eerdere cohorten. Vanaf het 28ste levensjaar werken ook deze vrouwen echter weer iets langer dan vrouwen in oudere cohorten.

3.1.4 Wekelijkse arbeidsduur van vrouwen per geboortecohort (uren per week)
leeftijd 1930 tot 1940 1940 tot 1950 1950 tot 1960 1960 tot 1970 1970 tot 1980 1980 tot 1990
25 . . . 32,6 32,3 30,3
26 . . . 32,6 32,3 30,9
27 . . 31,1 31,9 31,6 31,3
28 . . 29,7 31 30,7 31,3
29 . . 28,7 29,8 30 30,9
30 . . 27,6 28,6 29,2 .
31 . . 26,6 27,8 28,5 .
32 . . 25,9 26,6 27,8 .
33 . . 24,7 26 27,5 .
34 . . 24,6 25 27,2 .
35 . . 24,1 24,8 27 .
36 . . 24,2 24,6 26,8 .
37 . 23,8 24 24,4 27 .
38 . 23,8 24,1 24,7 27,1 .
39 . 22,9 24,1 24,6 27,1 .
40 . 23,5 24,3 24,7 . .
41 . 23,9 24,3 25,1 . .
42 . 23,6 24,6 25,3 . .
43 . 24,2 24,5 25,5 . .
44 . 24 24,9 25,8 . .
45 . 24 24,7 25,9 . .
46 . 24,3 25,1 26,1 . .
47 . 24,2 25,1 26,4 . .
48 22,8 24,5 24,8 26,4 . .
49 22,9 24,2 25 26,8 . .
50 23,5 24 24,9 . . .
51 23 24,1 25,2 . . .
52 22,6 24,1 25,2 . . .
53 22,5 23,9 25 . . .
54 23,2 23,6 25,1 . . .
55 22,8 23,7 25 . . .
56 22,5 23,1 25,1 . . .
57 21,8 22,6 24,8 . . .
58 21,8 22,4 24,8 . . .
59 21,4 22,1 24,4 . . .
60 21 21,2 . . . .
61 20,1 20,6 . . . .
62 18,9 20,2 . . . .
63 18,9 19,5 . . . .
64 16,2 18,9 . . . .

Jonge mannen werken tegenwoordig minder uren dan hun leeftijdsgenoten uit eerdere geboortecohorten. Bij mannen neemt de gemiddelde arbeidsduur echter niet af in de fase dat velen van hen vader worden. Bovendien werken zij al vanaf jonge leeftijd meer uren dan vrouwen. Deels komt dat doordat in bedrijfstakken waar veel vrouwen werken een deeltijdbaan gebruikelijk is (Merens en Bucx, 2018).

3.1.5 Wekelijkse arbeidsduur van mannen per geboortecohort (uren per week)
leeftijd 1930 tot 1940 1940 tot 1950 1950 tot 1960 1960 tot 1970 1970 tot 1980 1980 tot 1990
25 . . . 38,1 37 34,8
26 . . . 39,3 38,3 36,4
27 . . 38,5 39,5 38,9 37,4
28 . . 39,2 39,8 39,6 38,2
29 . . 39,8 40,1 39,8 38,6
30 . . 39,4 40,3 39,8 .
31 . . 39,7 40,5 40 .
32 . . 39,8 40,6 40 .
33 . . 40 40,6 40,1 .
34 . . 40,1 40,8 40,2 .
35 . . 40,2 40,6 40,2 .
36 . . 40,3 40,6 40,1 .
37 . 39,7 40,5 40,6 40,3 .
38 . 41 40,6 40,7 40,1 .
39 . 40,7 40,5 40,6 39,9 .
40 . 40,7 40,6 40,6 . .
41 . 40,3 40,8 40,5 . .
42 . 40,3 40,7 40,5 . .
43 . 40,7 40,5 40,4 . .
44 . 40,9 40,5 40,4 . .
45 . 41 40,3 40,2 . .
46 . 41,2 40,6 40,2 . .
47 . 41,1 40,4 40,4 . .
48 41 41,1 40,2 40 . .
49 40,7 41,2 40,3 40 . .
50 41,1 41,2 40,2 . . .
51 40,9 41,1 40,1 . . .
52 40,9 40,8 39,8 . . .
53 40,8 40,3 39,4 . . .
54 40,6 40,1 39,4 . . .
55 40,1 39,5 39,3 . . .
56 39,7 39 39 . . .
57 39,6 38,5 38,6 . . .
58 38,9 37,8 38,1 . . .
59 38,6 36,7 37,7 . . .
60 37,6 35,8 . . . .
61 37,3 34,3 . . . .
62 35,9 32 . . . .
63 34,7 30,2 . . . .
64 30,9 29,4 . . . .

Vrouwen vaker flexwerknemer, mannen vaker zelfstandige

Werkende vrouwen hebben vaker dan mannen een baan als werknemer. In 2021 had 66,1 procent van de niet-onderwijsvolgende vrouwen van 15 tot 65 jaar met betaald werk een vaste arbeidsrelatie, tegenover 63,0 procent van de mannen. Hierbij gaat het om een dienstverband voor onbepaalde tijd én een vast aantal uren per week. Ook het aandeel met een flexibele arbeidsrelatie ligt bij vrouwen hoger dan bij mannen: 21,7 versus 16,9 procent. Sinds 2018 steeg het aandeel vrouwen met een vast dienstverband gestaag, terwijl het aandeel flexkrachten tot 2020 kromp. Met het versoepelen van de maatregelen om de verspreiding van coronavirus tegen te gaan, nam het aantal baanwisselingen weer toe (CBS, 2022a). Daarmee groeide ook het aantal flexibele arbeidsrelaties in 2021 weer. Bij mannen vond een vergelijkbare ontwikkeling plaats. Het overige deel van de werkende vrouwen (12,2 procent) was in 2021 actief als zelfstandige. Bij de mannen was dit aandeel met 20,1 procent een stuk hoger.

Vrouwen en mannen vinden werken even belangrijk

Vrouwen en mannen verschillen niet in de mate waarin ze het belangrijk vinden om betaald werk te hebben, zo blijkt uit het onderzoek Emancipatieopinies (zie Bronnen). Maar vrouwen geven vaker aan dat ze werk belangrijk vinden vanwege de contacten met anderen. Mannen en vrouwen zeggen even vaak plezier in het werk te hebben. Het bijdragen aan de maatschappij en het maatschappelijk aanzien van betaald werk worden ook in gelijke mate gewaardeerd door vrouwen en mannen. Aanvullend onderzoek laat wel zien dat mannen vaker dan vrouwen vinden dat hun vrijetijdsbesteding meer over hen zegt dan hun werk: 52 procent versus 42 procent (TNO/CBS, 2021).

3.1.6Belang betaald werk en carrière maken1), 2022
  Vrouw Man
% (helemaal) eens
Betaald werk is belangrijk voor mijn zelfontplooiing 83 83
Ik vind het belangrijk om betaald werk te hebben omdat ik zo een steentje bijdraag aan de maatschappij 67 66
Ik vind het belangrijk om betaald werk te hebben vanwege de contacten met anderen 77 70
Betaald werk is voor mij belangrijk omdat het mij maatschappelijk aanzien geeft 38 38
Ik heb veel plezier in mijn werk 78 77
Ik werk liever niet voltijds, zodat ik tijd overhoud voor andere dingen 69 47
Ik ben bereid mensen in mijn privéleven wat tekort te doen om carrière te maken 14 18
Ik zou graag een toppositie willen bekleden 16 24
Ik wil in mijn werk doorgroeien naar een hogere functie 34 41

Significante verschillen tussen vrouwen en mannen (p<0,05) zijn vetgedrukt.

1)Bevolking van 16 tot 65 jaar exclusief onderwijsvolgenden.

Vrouwen minder gericht op carrière maken

Mannen geven vaker aan door te willen groeien naar een hogere functie en graag een toppositie te willen bekleden, terwijl vrouwen juist vaker liever deeltijdswerken om tijd over te houden voor andere dingen. Met name vrouwen met een partner en kind(eren) werken liever niet voltijds. Vrouwen en mannen zijn vrijwel even vaak bereid mensen in hun privéleven wat tekort te doen om carrière te maken. Alleenwonende mannen zijn hier echter vaker toe genegen dan mannen met een partner (en kinderen), terwijl alleenwonende en samenwonende vrouwen hierin niet verschillen (zie tabel B3.1.1).

3.2Willen mannen minder werken?

Meer vrouwelijke dan mannelijke onderbenutte deeltijders

In deeltijd werkende vrouwen willen minder vaak dan mannen meer uren werken en zijn daarvoor binnen twee weken beschikbaar: 9,4 tegenover 11,5 procent. Omdat vrouwen vaker in deeltijd werken, zijn er wel meer vrouwelijke (209 duizend) dan mannelijke (77 duizend) onderbenutte deeltijders (zie figuur 3.1.1). Samen met de (semi)werklozen vormen zij het onbenut arbeidspotentieel (zie Begrippen). Er zijn evenveel mannelijke als vrouwelijke werklozen, maar wel meer vrouwelijke semiwerklozen. Van de niet-onderwijsvolgende vrouwen van 15 tot 65 jaar behoorde 9,8 procent in 2021 tot het onbenut arbeidspotentieel. Bij mannen was dat 6,0 procent.

Aangezien mannen vooral voltijds en vrouwen vooral deeltijds werken (paragraaf 3.1) is het percentage onderbenutte deeltijders onder alle werkenden bij vrouwen groter: 6,6 tegen 2,4 procent. Onder de onderbenutte deeltijders is er ook een kleine groep voltijders. Of iemand meer wil werken en daarvoor beschikbaar is, wordt namelijk vastgesteld op basis van de hoofdwerkkring. Een voltijds werkende met de hoofdbaan in deeltijd kan dus toch bij onderbenutte deeltijders meegerekend worden.

3.2.1 Onderbenutte deeltijders, 2021 (% van niet-onderwijsvolgende
werkenden 15-64 jaar)
Vrouwen Mannen
Totaal 6,6 2,4
Deeltijd 9,4 11,5
Voltijd 0,8 0,3

Mannelijke onderbenutte deeltijders zouden gemiddeld bijna 33 uur per week willen werken. Dat is ruim 10 uur meer dan ze nu doen. Als vrouwelijke onderbenutte deeltijders hun gewenste arbeidsduur zouden realiseren, dan zou de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur bij hen met een werkdag omhooggaan naar ruim 28 uur. Werkloze vrouwen zouden gemiddeld 27 uur per week willen werken, werkloze mannen bijna 34 uur. Bij de semiwerklozen is de gewenste werkweek korter: 23 uur bij de vrouwen en 30 uur bij de mannen.

3.2.2 (Gewenste) arbeidsduur onderbenutte deeltijders1), 2021 (uren per week)
Gebruikelijke arbeidsduur Gewenste arbeidsduur
Vrouwen 20,2 28,4
Mannen 22,2 32,7
1)Niet-onderwijsvolgend van 15-64 jaar.

Werkende alleenstaande moeders vaakst onderbenut

Vooral werkende alleenstaande moeders willen meer uren werken en zijn hiervoor direct beschikbaar. Ook onder werkende moeders met een partner zijn relatief veel onderbenutte deeltijders. Het percentage onderbenutte deeltijders is bij werkende moeders – met of zonder partner – het grootst als hun jongste kind 12 tot 18 jaar oud is (9 procent). Daarbij willen de moeders met partner en een kind tot 12 jaar hun werkweek het meest uitbreiden, op de voet gevolgd door de moeders van wie de jongste tussen 12 en 18 jaar is. Met een meerderjarig jongste kind willen de moeders hun werkweek met 7 uur het minst opschroeven. Onderbenutte alleenstaande vrouwen (met kinderen) zouden naar een 35‑urige werkweek willen.

Bij mannen is huishoudenstype minder dan bij vrouwen onderscheidend in het percentage onderbenutte deeltijders en de gewenste werkweek is voltijds (minimaal 35 uur). Ook onder werklozen willen mannen doorgaans voltijds werken, terwijl vooral moeders – al dan niet met een partner – een deeltijdbaan willen (zie m/v-stat).

(Arbeidsduur) onderbenutte deeltijders naar huishoudenstype1), 2021
Aandeel van niet-onderwijsvolgende werkenden 15‍–‍64 jaar Gebruikelijke arbeidsduur Gewenste arbeidsduur
% uren per week
Vrouwen
Alleenstaand 3,5 22,0 35,0
Alleenstaande ouder 6,4 20,7 34,5
Lid ouderpaar 5,5 19,1 28,8
jongste kind <12 jaar 4,5 19,2 30,2
jongste kind 12‍–‍17 jaar 8,5 19,0 28,5
jongste kind ≥18 jaar 4,8 19,0 25,8
Lid paar (geen ouder) 3,6 20,6 32,2
Mannen
Alleenstaand 2,3 23,0 36,8
Alleenstaande ouder 1,9 . .
Lid ouderpaar 1,2 24,7 41,1
Lid paar (geen ouder) 1,5 23,1 38,5

1)Exclusief overige huishoudposities. Alleen bij moeders met partner is er voldoende steekproefmassa om de (gewenste) arbeidsduur naar leeftijd jongste kind te tonen.

Een vijfde van de werkende mannen wil een kortere werkweek

Mannen zeggen vaker dan vrouwen juist korter te willen werken dan ze nu doen: 19,1 tegenover 13,7 procent. Dit hangt opnieuw samen met grotere aandeel mannen met een voltijdbaan. Van alle vrouwen die in 2021 voltijds werkten, zei 21,8 procent minder uren te willen werken, tegenover 9,7 procent van de deeltijds werkende vrouwen. Bij de voltijds werkende mannen was dit 20,6 procent, tegenover 12,6 procent van de deeltijds werkende mannen.

3.2.3 Minder willen werken, 2021 (% van niet-onderwijsvolgende
werkenden 15-64 jaar)
Vrouwen Mannen
Totaal 13,7 19,1
Deeltijd 9,7 12,6
Voltijd 21,8 20,6

Mannen die minder willen werken, zouden hun werkweek met gemiddeld 13 uur willen inkorten. Hun gewenste arbeidsduur zou dan uitkomen op 3,5 dagen per week. Bij vrouwen die minder willen werken zou dat 3 dagen per week zijn, een vermindering van ruim 9 uur ten opzichte van hun huidige arbeidsduur.

3.2.4 (Gewenste) arbeidsduur bij minder willen werken1), 2021 (uren per week)
Gebruikelijke arbeidsduur Gewenste arbeidsduur
Vrouwen 33,9 24,5
Mannen 41,7 28,7
1)Niet-onderwijsvolgenden van 15-64 jaar.

Vrouwen werken deeltijds vooral om zorgtaken

Vrouwen die in deeltijd werken geven gemiddeld meer dan drie redenen om dat te doen. Tijd voor het huishouden, boodschappen en andere klussen spelen een belangrijke rol, net als tijd voor jezelf, hobby’s, sport en sociale contacten. Tijd voor jezelf hebben is ook voor mannen met 72 procent een veelgenoemde reden om deeltijds te werken, al werken relatief weinig mannen in deeltijd (zie paragraaf 3.1). Zorg voor de (klein)kinderen is voor ruim de helft van de vrouwen en bijna 40 procent van de mannen een reden om deeltijd te werken. Voor 38 procent van de vrouwen is het bovendien een belangrijke reden om dit te doen. Dit is met name het geval voor vrouwen met jonge kinderen tot 12 jaar. Van hen geeft 79 procent aan dat de zorg voor de kinderen een belangrijke reden is om deeltijds te werken en voor 17 procent speelt het mee in dat besluit. Voor een kwart van de deeltijdvrouwen is mantelzorg een reden om niet voltijds te werken, en voor evenveel is dat de eigen gezondheid. Het niet kunnen vinden van een voltijdsbaan wordt met 8 procent het minst genoemd.

3.2.5 Redenen vrouwen om deeltijd te werken, 2022 (% van deeltijds werkende vrouwen1))
Belangrijke reden Speelt mee
Huishouden, boodschappen 37 49
Tijd voor mezelf 35 47
Zorg voor (klein)kinderen 38 15
Mantelzorg 5 23
Mijn gezondheid 11 15
Opleiding 7 11
Bouw af naar pensioen 5 11
Vrijwilligerswerk 2 13
Kan geen voltijdsbaan vinden 2 6
Andere reden 6 4
1) Niet-onderwijsvolgend van 16 tot 65 jaar.

Vooral ontoereikend inkomen zou vrouwen aanzetten meer uren te werken

Bijna twee derde van de vrouwen die deeltijds werken geven aan meer uren te willen werken als een bepaalde situatie zich voor zou doen of als aan bepaalde voorwaarden zou worden voldaan. Een ontoereikend huishoudinkomen wordt door 29 procent van de deeltijd werkende vrouwen gezien als aanleiding om meer te gaan werken. Tegelijkertijd blijkt uit ander onderzoek (TNO/CBS, 2021) dat 69 procent van de vrouwen graag meer tijd zou besteden aan andere dingen dan betaald werk als geld geen rol zou spelen, tegenover 76 procent van de mannen.

Werktijden beter kunnen afstemmen op het privéleven (22 procent), deels kunnen thuiswerken (19 procent) en gevraagd worden om meer te komen werken (16 procent) worden door vrouwen ook genoemd als voorwaarden waaronder men meer zou gaan werken. De gewenste arbeidsduur van in deeltijd werkende vrouwen die meer zouden willen werken als aan hun voorwaarden werd voldaan, is gemiddeld 30 uur. Hun huidige arbeidsduur is 24 uur.

De meest genoemde voorwaarden voor niet-werkende vrouwen om weer te gaan werken zijn een baan dicht bij huis en een baan met de gewenste uren (17 en 15 procent). Drie kwart van de vrouwen die niet werken zou onder geen enkele voorwaarde opnieuw gaan werken. Ruim twee derde van hen is (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt en 21 procent van hen is met (vervroegd) pensioen. De gewenste arbeidsduur van niet-werkende vrouwen die wél zouden willen werken als aan hun voorwaarden werd voldaan, is gemiddeld 21 uur.

3.2.6Voorwaarden vrouwen om (meer) te werken1), 2022
  Deeltijd Geen werk
%
Wil of kan onder voorwaarden meer of weer werken 65 25
Als ik de tijden waarop ik werk (beter) kan afstemmen op mijn privéleven 22 11
Als ik een gedeelte van de werkweek thuis kan werken 19 11
Als ik een baan kan vinden die dicht(er) bij huis is 9 17
Als ik een baan kan vinden met de gewenste uren 11 15
Als ik gevraagd zou worden (meer) te gaan of komen werken 16 9
Als het huishoudinkomen niet genoeg is om te leven zoals ik dat gewend ben 29 6
Als ik goede en goedkope kinderopvang kan vinden2) 9 5
Als mensen in mijn omgeving (ouders, buren, vrienden) mijn hulp niet meer nodig hebben 6 1
Andere voorwaarde 6 3

1)In deeltijd en niet-werkende vrouwen van 16 tot 65 jaar, exclusief onderwijsvolgenden.

2)Van de deeltijd-/niet-werkende vrouwen met kinderen tot 12 jaar zou 21 procent meer/weer willen werken als ze goede en goedkope kinderopvang kunnen vinden.

Ziekte vaakst genoemd als reden om niet te zoeken en niet beschikbaar te zijn

Van alle niet-onderwijsvolgende vrouwen van 15 tot 65 jaar hadden 768 duizend niet recent gezocht naar werk en ze zijn ook niet direct beschikbaar. Bij mannen waren dat er 381 duizend (zie figuur 3.1.1). Dit komt neer op 17,7 procent van de vrouwen en 8,6 procent van de mannen. Vrouwen en mannen verschillen in de belangrijkste reden die ze hiervoor geven. Allereerst is voor vrouwen beduidend vaker dan voor mannen de zorg voor het gezin of huishouden de reden om niet te zoeken of beschikbaar te zijn voor werk. Van alle vrouwen gaf 4,9 procent dat aan en het is daarmee de voor hen op een na belangrijkste reden. Door mannen werd het nauwelijks (0,3 procent) genoemd. Bij vrouwen was bovendien voor een groter deel ziekte of arbeidsongeschiktheid de reden, of hoge leeftijd. Voor zowel vrouwen als mannen is ziekte de meest genoemde reden om niet te zoeken of beschikbaar te zijn. De minder goede gezondheid van vrouwen (zie paragraaf 1.2) speelt een rol bij hun lagere arbeidsparticipatie (Harbers en Hoeymans, 2013).

3.2.7 Reden waarom niet gezocht en niet beschikbaar voor werk, 2021 (% van niet-onderwijsvolgenden 15-64 jaar )
Ziekte Zorg voor gezin of huishouden (Vervroegd) pensioen/hoge leeftijd Opleiding Anders
Vrouwen 8,9 4,9 2 0,7 1,2
Mannen 5,9 0,3 1,1 0,5 0,8

3.3Maakt onderwijsniveau uit?

Arbeidsdeelname laagopgeleide vrouwen laagst

De nettoarbeidsparticipatie van laagopgeleide vrouwen (15 tot 65 jaar exclusief onderwijsvolgenden) is met 56,7 procent in 2021 substantieel lager dan die van vrouwen met een middelbaar (78,3 procent) en hoog (86,7 procent) onderwijsniveau (zie Begrippen). Bij de mannen was de nettoarbeidsparticipatie voor alle onderwijsniveaus hoger (respectievelijk 74,2, 88,4 en 92,6 procent) dan bij vrouwen. Op alle onderwijsniveaus is de arbeidsdeelname van vrouwen hoger dan acht jaar eerder (zie m/v-stat). De toename vond met name tussen 2017 en 2019 plaats.

Werkweek van hoogopgeleide vrouwen het langst

De gemiddelde werkweek van vrouwen is langer naarmate het onderwijsniveau hoger is. Laagopgeleiden werkten in 2021 gemiddeld 25 uur per week, onder middelbaar opgeleide vrouwen was de gemiddelde arbeidsduur 27 uur en onder hoogopgeleide vrouwen was dit 32 uur. Daarmee werken vrouwen op het hoogste onderwijsniveau gemiddeld bijna een werkdag langer dan degenen op het laagste niveau. Bij de mannen was er minder verschil in arbeidsduur naar onderwijsniveau. Laagopgeleide mannen werkten gemiddeld 38 uur per week, en middelbaar en hoogopgeleiden 40 uur per week.

Het percentage voltijders (werkweek is minimaal 35 uur) onder werkende vrouwen is groter naarmate het onderwijsniveau hoger is. Onder hoogopgeleide vrouwen is het ruim twee keer zo groot als onder laagopgeleide vrouwen: 44 versus 21 procent in 2021. De percentages voltijders liggen bij mannen met verschillende onderwijsniveaus dichter bij elkaar dan bij vrouwen. Van de laagopgeleide mannen werkte 77 procent voltijds, van de middelbaar opgeleide mannen 82 procent en van de hoogopgeleide mannen 83 procent. Op elk onderwijsniveau werken mannen beduidend vaker voltijds dan vrouwen. Bij hoogopgeleiden is het man-vrouwverschil het kleinst.

3.3.1 Arbeidsparticipatie en -duur van niet-onderwijsvolgenden 15-64 jaar, 2021, nettoarbeidsparticipatie, wekelijkse arbeidsduur en aantal voltijders (%)
Categorie Onderwijsniveau Vrouwen Mannen
Nettoarbeidsparticipatie (%) Laag opgeleid, Nettoarbeidsparticipatie (%) 56,7 74,2
Nettoarbeidsparticipatie (%) Middelbaar opgeleid, Nettoarbeidsparticipatie (%) 78,3 88,4
Nettoarbeidsparticipatie (%) Hoog opgeleid, Nettoarbeidsparticipatie (%) 86,7 92,6
Arbeidsduur (uren) Laag opgeleid, Arbeidsduur (uren) 24,6 37,8
Arbeidsduur (uren) Middelbaar opgeleid, Arbeidsduur (uren) 27,4 39,8
Arbeidsduur (uren) Hoog opgeleid, Arbeidsduur (uren) 32,2 39,6
Voltijders (%) Laag opgeleid, Voltijders (%) 21,0 77,2
Voltijders (%) Middelbaar opgeleid, Voltijders (%) 23,3 81,5
Voltijders (%) Hoog opgeleid, Voltijders (%) 44,1 82,8

Meeste onbenut arbeidspotentieel bij laagopgeleide vrouwen en mannen

Het onbenut arbeidspotentieel (dat zijn onderbenutte deeltijders en (semi)werklozen, zie Begrippen) is het hoogst onder laagopgeleide vrouwen (10,1 procent), hoewel het verschil met laagopgeleide mannen gering is (9,6 procent). Onder de middelbaar opgeleide vrouwen betrof het onbenut arbeidspotentieel 8,1 procent, tegenover 6,6 procent bij de middelbaar opgeleide mannen. Bij de hoogopgeleide vrouwen en mannen was het onbenut arbeidspotentieel het laagst: respectievelijk 6,0 en 4,7 procent. Hoe hoger het onderwijsniveau, hoe meer het onbenut arbeidspotentieel uit onderbenutte deeltijders bestaat (zie m/v-stat).

De werkloosheid is hoger naarmate het onderwijsniveau lager is. Van de laagopgeleide vrouwen in de niet-onderwijsvolgende beroepsbevolking van 15 tot 65 jaar was 6,0 procent werkloos in 2021, tegenover 3,5 procent van de middelbaar opgeleide vrouwen en 2,7 procent van de hoogopgeleide vrouwen. Bij de mannen ging het om respectievelijk 4,8, 2,8 en 2,5 procent.

3.3.2 Werkloosheid en onbenut arbeidspotentieel, 2021 (% van niet-onderwijsvolgenden 15-64 jaar)
Laag opgeleid Middelbaar opgeleid Hoog opgeleid
Werkloosheid
(in beroepsbevolking)
Vrouwen, Werkloosheid
(in beroepsbevolking)
6 3,5 2,7
Werkloosheid
(in beroepsbevolking)
Mannen, Werkloosheid
(in beroepsbevolking)
4,8 2,8 2,5
Onbenut
arbeidspotentieel
Vrouwen, Onbenut
arbeidspotentieel
10,1 8,1 6
Onbenut
arbeidspotentieel
Mannen, Onbenut
arbeidspotentieel
9,6 6,6 4,7

Hoogopgeleide vrouwen hechten meer aan werk

In paragraaf 3.1 was reeds te zien dat meer vrouwen dan mannen betaald werk belangrijk vinden vanwege de contacten met anderen. Dit is met name het geval voor hoogopgeleide vrouwen. Dat vrouwen vaker dan mannen liever deeltijds werken om tijd over te houden voor andere dingen, geldt voor alle onderwijsniveaus.

De laag-, middelbaar en hoogopgeleiden verschillen bij mannen minder dan bij vrouwen van mening over het belang van betaald werk en carrière. Vaker dan laagopgeleide vrouwen vinden hoogopgeleide vrouwen betaald werk belangrijk voor hun zelfontplooiing, hun bijdrage aan de maatschappij en het maatschappelijk aanzien. Ook geven hoogopgeleide vrouwen vaker aan plezier te hebben in hun werk en door te willen groeien naar een hogere functie. Hoewel mannen vaker door willen groeien naar een hogere functie dan vrouwen, geldt dit vooral voor laagopgeleiden (zie tabel B.3.3.1).

3.4Maakt herkomst uit?

Vrouwen met als herkomst een nieuw EU-land vaakst hoog opgeleid

Het hoogst behaalde onderwijsniveau van zowel vrouwen als mannen van 15 tot 65 jaar (exclusief onderwijsvolgenden) is onder migranten lager dan in de tweede generatie (zie Begrippen). Bij vrouwen met als herkomst een nieuwe EU-lidstaat komt ongeacht hun geboorteland een hoog onderwijsniveau vrij vaak voor. Betrekkelijk veel vrouwen met een Turkse of Marokkaanse herkomst zijn laagopgeleid. Dat is ook zo bij mannen. Een hoog onderwijsniveau komt bij mannen het meest voor bij de Nederlands-Caribische en Nederlands-Indonesische tweede generatie. Onder migrantenvrouwen en -mannen is er een relatief grote groep waarvan het hoogst behaalde onderwijsniveau onbekend is.

Voor een overzichtelijke presentatie zijn in deze paragraaf geen cijfers opgenomen over groepen van overige landen, zoals ‘overig Europa’ en ‘overig buiten-Europa’. Deze cijfers zijn deels te vinden in de publicatie over Integratie en Samenleven (CBS, 2022b).

3.4.1 Onderwijsniveau1), 2021, geboren in Nederland en geboren in buitenland (% van niet-onderwijsvolgenden 15-64 jaar)
Geboren in Nederland of buitenland, herkomst Geslacht Laag Middelbaar Hoog Onbekend
Geboren in Nederland, Beide ouders geboren
in Nederland
Vrouwen, Geboren in Nederland, Beide ouders geboren
in Nederland
17,9 40,8 41,3 0
Geboren in Nederland, Beide ouders geboren
in Nederland
Mannen, Geboren in Nederland, Beide ouders geboren
in Nederland
19,1 40,5 40,4 0
, . . . .
Geboren in Nederland, 1 of 2 ouder(s) geboren
in buitenland
Vrouwen, Geboren in Nederland, 1 of 2 ouder(s) geboren
in buitenland
19,4 34,8 45,8 0
Geboren in Nederland, 1 of 2 ouder(s) geboren
in buitenland
Mannen, Geboren in Nederland, 1 of 2 ouder(s) geboren
in buitenland
21,8 34,3 43,8 0,1
, . . . .
Geboren in Nederland, Nieuwe EU Vrouwen, Geboren in Nederland, Nieuwe EU 17,4 25,3 57,3 0
Geboren in Nederland, Nieuwe EU Mannen, Geboren in Nederland, Nieuwe EU 10,6 48,7 40,7 0
Geboren in Nederland, Turkije Vrouwen, Geboren in Nederland, Turkije 26,3 36,3 37,5 0
Geboren in Nederland, Turkije Mannen, Geboren in Nederland, Turkije 31,8 44,1 24,1 0
Geboren in Nederland, Marokko Vrouwen, Geboren in Nederland, Marokko 24,7 37,7 37,6 0
Geboren in Nederland, Marokko Mannen, Geboren in Nederland, Marokko 39,9 28,3 31,8 0
Geboren in Nederland, Suriname Vrouwen, Geboren in Nederland, Suriname 18,4 43,2 38,4 0
Geboren in Nederland, Suriname Mannen, Geboren in Nederland, Suriname 17 42,7 40,3 0
Geboren in Nederland, Nederlandse Cariben Vrouwen, Geboren in Nederland, Nederlandse Cariben 22,3 32,8 45 0
Geboren in Nederland, Nederlandse Cariben Mannen, Geboren in Nederland, Nederlandse Cariben 17,3 30,5 52,1 0
Geboren in Nederland, Indonesië Vrouwen, Geboren in Nederland, Indonesië 14,9 39,2 45,9 0
Geboren in Nederland, Indonesië Mannen, Geboren in Nederland, Indonesië 16,4 31 52,6 0
, . . . .
Geboren in buitenland, Geboren in het buitenland Vrouwen, Geboren in buitenland, Geboren in het buitenland 29,1 27,2 38 5,6
Geboren in buitenland, Geboren in het buitenland Mannen, Geboren in buitenland, Geboren in het buitenland 32,1 28,1 33,6 6,2
, . . . .
Geboren in buitenland, Nieuwe EU Vrouwen, Geboren in buitenland, Nieuwe EU 26 24,4 45,2 4,4
Geboren in buitenland, Nieuwe EU Mannen, Geboren in buitenland, Nieuwe EU 37,1 28 27,6 7,2
Geboren in buitenland, Turkije Vrouwen, Geboren in buitenland, Turkije 39,1 23,7 31 6,1
Geboren in buitenland, Turkije Mannen, Geboren in buitenland, Turkije 39,8 31 22 7,3
Geboren in buitenland, Marokko Vrouwen, Geboren in buitenland, Marokko 41,4 34,8 18,2 5,6
Geboren in buitenland, Marokko Mannen, Geboren in buitenland, Marokko 48,2 32,9 13,3 5,6
Geboren in buitenland, Suriname Vrouwen, Geboren in buitenland, Suriname 34,2 40,8 21,7 3,3
Geboren in buitenland, Suriname Mannen, Geboren in buitenland, Suriname 32,1 44,5 20,2 3,2
Geboren in buitenland, Nederlandse Cariben Vrouwen, Geboren in buitenland, Nederlandse Cariben 23,9 44,5 27,9 3,8
Geboren in buitenland, Nederlandse Cariben Mannen, Geboren in buitenland, Nederlandse Cariben 28,2 36 33,2 2,6
Geboren in buitenland, Indonesië Vrouwen, Geboren in buitenland, Indonesië . . . .
Geboren in buitenland, Indonesië Mannen, Geboren in buitenland, Indonesië . . . .
1) In de EBB zijn te weinig migrantenvrouwen en -mannen van Indonesische herkomst om betrouwbare uitspraken te kunnen doen.

Verschil arbeidsparticipatie vrouwen en mannen relatief groot bij migranten

Mannen hebben vaker een betaalde baan dan vrouwen (zie paragraaf 3.1). Het verschil tussen mannen en vrouwen is het grootst onder degenen die in het buitenland zijn geboren. Binnen deze groep had 61,2 procent van de vrouwen werk in 2021, tegenover 76,6 procent van de mannen. In de tweede generatie hebben vrouwen met een Indonesische herkomst met 81,7 procent bovengemiddeld vaak betaald werk. Van de in het buitenland geboren vrouwen was de nettoarbeidsparticipatie het hoogst onder degenen met als herkomst de Nederlandse Cariben of een nieuw EU-land (bijna 70 procent). Het laagst was de nettoarbeidsparticipatie onder de migrantenvrouwen met een Marokkaanse of Turkse herkomst (respectievelijk 50,0 en 50,8 procent). Dat was ook zo bij migrantenmannen. In de tweede generatie participeerden mannen met een Marokkaanse of Turkse herkomst eveneens het minst vaak, terwijl vrijwel alle mannen met als herkomst een nieuw EU-land betaald werk hadden.

3.4.2 Nettoarbeidsparticipatie1), 2021, geboren in Nederland en geboren in buitenland (% van niet-onderwijsvolgenden 15-64 jaar)
Geboren in Nederland of buitenland Herkomst Vrouwen Mannen
Geboren in Nederland Beide ouders geboren in Nederland, Geboren in Nederland 80,9 89,1
Geboren in Nederland , Geboren in Nederland . .
Geboren in Nederland 1 of 2 ouder(s) geboren in buitenland, Geboren in Nederland 78,1 86,0
Geboren in Nederland , Geboren in Nederland . .
Geboren in Nederland Nieuwe EU, Geboren in Nederland 79,6 96,0
Geboren in Nederland Turkije, Geboren in Nederland 73,4 79,9
Geboren in Nederland Marokko, Geboren in Nederland 77,4 75,9
Geboren in Nederland Suriname, Geboren in Nederland 74,5 86,1
Geboren in Nederland Nederlandse Cariben, Geboren in Nederland 79,0 87,6
Geboren in Nederland Indonesië, Geboren in Nederland 81,7 91,3
Geboren in buitenland Geboren in het buitenland, Geboren in buitenland 61,2 76,6
Geboren in buitenland , Geboren in buitenland . .
Geboren in buitenland Nieuwe EU, Geboren in buitenland 69,8 87,7
Geboren in buitenland Turkije, Geboren in buitenland 50,8 68,7
Geboren in buitenland Marokko, Geboren in buitenland 50 68,3
Geboren in buitenland Suriname, Geboren in buitenland 62,8 78,0
Geboren in buitenland Nederlandse Cariben, Geboren in buitenland 69,5 73,7
Geboren in buitenland Indonesië, Geboren in buitenland . .
1) In de EBB zijn te weinig migrantenvrouwen en -mannen van Indonesische herkomst om betrouwbare uitspraken te kunnen doen.

Man-vrouwverschil arbeidsduur het grootst bij Nederlandse herkomst

Mannen werken meer uren per week dan vrouwen: 39,4 tegenover 29,2 uur bij 15- tot 65‑jarigen exclusief onderwijsvolgenden in 2021. Het verschil in arbeidsduur tussen vrouwen en mannen is het grootst bij een Nederlandse herkomst. Binnen deze groep werken de vrouwen gemiddeld 28,8 uur per week tegenover 39,7 uur bij de mannen. In de Nederlands-Surinaamse tweede generatie is het man-vrouwverschil in arbeidsduur het kleinst.

Tweede-generatievrouwen met een Surinaamse herkomst hebben bovendien gemiddeld de langste werkweek van de vrouwen (33,6 uur). In het buitenland geboren vrouwen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond hadden gemiddeld de kortste werkweek (27,9 uur). Bij mannen zijn er vrij weinig verschillen tussen de herkomstgroepen.

3.4.3 Arbeidsduur werkenden1), 2021, geboren in Nederland en geboren in buitenland (uren per week)
Geboren in Nederland of buitenland Herkomst Vrouwen Mannen
Geboren in Nederland Beide ouders geboren in Nederland, Geboren in Nederland 28,8 39,7
Geboren in Nederland , Geboren in Nederland . .
Geboren in Nederland 1 of 2 ouder(s) geboren in buitenland, Geboren in Nederland 30,6 38,2
Geboren in Nederland , Geboren in Nederland . .
Geboren in Nederland Nieuwe EU, Geboren in Nederland 33,2 39,6
Geboren in Nederland Turkije, Geboren in Nederland 29,6 38,4
Geboren in Nederland Marokko, Geboren in Nederland 29,3 37,4
Geboren in Nederland Suriname, Geboren in Nederland 33,6 39,5
Geboren in Nederland Nederlandse Cariben, Geboren in Nederland 29,9 37,8
Geboren in Nederland Indonesië, Geboren in Nederland 30,2 38,3
Geboren in buitenland Geboren in het buitenland, Geboren in buitenland 30,3 38,2
Geboren in buitenland , Geboren in buitenland . .
Geboren in buitenland Nieuwe EU, Geboren in buitenland 31,4 38,6
Geboren in buitenland Turkije, Geboren in buitenland 27,9 38,2
Geboren in buitenland Marokko, Geboren in buitenland 27,9 36,8
Geboren in buitenland Suriname, Geboren in buitenland 31,5 39,4
Geboren in buitenland Nederlandse Cariben, Geboren in buitenland 31,9 38,4
Geboren in buitenland Indonesië, Geboren in buitenland . .
1) Niet-onderwijsvolgenden van 15 tot 65 jaar. In de EBB zijn te weinig migrantenvrouwen en -mannen van Indonesische herkomst om betrouwbare uitspraken te kunnen doen.

Migrantenvrouwen werken vaker voltijds dan in Nederland geboren vrouwen

Het aandeel voltijders is onder vrouwen die geboren zijn in het buitenland groter dan onder vrouwen die in Nederland zijn geboren (43,1 tegenover 39,6 procent in 2021). Bij vrouwen die in Nederland zijn geboren, is daarnaast het aandeel voltijders groter onder degenen waarvan één of twee ouders in het buitenland zijn geboren dan onder degenen waarvan beide ouders in Nederland zijn geboren (39,6 tegenover 29,8 procent). Daarmee zijn vrouwen met een Nederlandse herkomst het minst werkzaam in een voltijdbaan. Het aandeel voltijders is het grootst bij tweede-generatievrouwen met als herkomst een nieuw EU-land (58,6 procent). Ook bij de mannen is deze groep met 88,1 procent koploper.

3.4.4 Voltijders onder werkenden1), 2021, geboren in Nederland en geboren in buitenland (% van niet-onderwijsvolgende werkenden 15-64 jaar)
Geboren in Nederland of buitenland Herkomst Vrouwen Mannen
Geboren in Nederland Beide ouders geboren in Nederland, Geboren in Nederland 29,8 81,7
Geboren in Nederland , Geboren in Nederland . .
Geboren in Nederland 1 of 2 ouder(s) geboren in buitenland, Geboren in Nederland 39,6 78,6
Geboren in Nederland , Geboren in Nederland . .
Geboren in Nederland Nieuwe EU, Geboren in Nederland 58,6 88,1
Geboren in Nederland Turkije, Geboren in Nederland 35,7 83,3
Geboren in Nederland Marokko, Geboren in Nederland 42,6 78,6
Geboren in Nederland Suriname, Geboren in Nederland 44,7 80,4
Geboren in Nederland Nederlandse Cariben, Geboren in Nederland 48,5 77,6
Geboren in Nederland Indonesië, Geboren in Nederland 32,5 78,5
Geboren in buitenland Geboren in het buitenland, Geboren in buitenland 43,1 81,5
Geboren in buitenland , Geboren in buitenland . .
Geboren in buitenland Nieuwe EU, Geboren in buitenland 51,3 86,7
Geboren in buitenland Turkije, Geboren in buitenland 32,8 82,0
Geboren in buitenland Marokko, Geboren in buitenland 29,4 80,6
Geboren in buitenland Suriname, Geboren in buitenland 41,4 83,6
Geboren in buitenland Nederlandse Cariben, Geboren in buitenland 46,4 79,4
Geboren in buitenland Indonesië, Geboren in buitenland . .
1) In de EBB zijn te weinig migrantenvrouwen en -mannen van Indonesische herkomst om betrouwbare uitspraken te kunnen doen.

In het buitenland geboren vrouwen het vaakst werkloos

In het buitenland geboren vrouwen waren in 2021 het vaakst werkloos (8,2 procent van de beroepsbevolking). Van de vrouwen die in Nederland zijn geboren en waarvan één of twee ouders in het buitenland zijn geboren, is een groter deel werkloos dan van de vrouwen met een Nederlandse herkomst. Hetzelfde geldt voor de mannen.

Bij de vrouwen in de beroepsbevolking is de werkloosheid het laagst in de groep in Nederland geborenen met een Indonesische herkomst. Van hen is 2,2 procent werkloos. Daarna volgen de tweede generatie vrouwen met een Marokkaanse achtergrond (3,7 procent). Ter vergelijking: bij de tweede generatie mannen met een Marokkaanse achtergrond is de werkloosheid met 10,4 procent een stuk hoger. Ook Nederlands-Caribische en Nederlands-Turkse mannen zijn ongeacht hun geboorteland in verhouding vaak werkloos.

Ruim 1 op de 10 migrantenvrouwen behoort tot het onbenut arbeidspotentieel

Het onbenut arbeidspotentieel (dat zijn werklozen, semiwerklozen en onderbenutte deeltijders) is groter bij vrouwen dan bij mannen, zie paragraaf 3.2. Er is meer verschil tussen vrouwen en mannen bij migranten (10,6 tegen 8,2 procent) dan in de tweede generatie (7,2 tegen 6,0 procent). Bij degenen met een Nederlands herkomst is het verschil tussen vrouwen en mannen nagenoeg nihil: 3,6 procent bij de vrouwen tegenover 3,5 procent bij de mannen.

Het onbenut arbeidspotentieel van vrouwen loopt minder uiteen dan dat van mannen. Het hoogst is het onbenut arbeidspotentieel van in Nederland geboren vrouwen met een Surinaamse of Nederlands-Caribische herkomst (beide 11,1 procent). In de tweede generatie vrouwen is het onbenut arbeidspotentieel het laagst bij een nieuwe-EU-herkomst (2,7 procent), gevolgd door een Indonesische herkomst (3,1 procent).

3.4.5 Werkloosheid en onbenut arbeidspotentieel1), 2021, werkloosheid - geboren in Nederland (% van niet-onderwijsvolgende beroepsbevolking 15-64 jaar)
Categorie Herkomst Vrouwen Mannen
Werkloosheid - Geboren in Nederland Beide ouders geboren in Nederland, Werkloosheid - Geboren in Nederland 2,5 2,4
Werkloosheid - Geboren in Nederland , Werkloosheid - Geboren in Nederland . .
Werkloosheid - Geboren in Nederland 1 of 2 ouder(s) geboren in buitenland, Werkloosheid - Geboren in Nederland 4,6 4,2
Werkloosheid - Geboren in Nederland , Werkloosheid - Geboren in Nederland . .
Werkloosheid - Geboren in Nederland Nieuwe EU, Werkloosheid - Geboren in Nederland . 2,5
Werkloosheid - Geboren in Nederland Turkije, Werkloosheid - Geboren in Nederland 7,8 8,0
Werkloosheid - Geboren in Nederland Marokko, Werkloosheid - Geboren in Nederland 3,7 10,4
Werkloosheid - Geboren in Nederland Suriname, Werkloosheid - Geboren in Nederland 7,8 1,9
Werkloosheid - Geboren in Nederland Nederlandse Cariben, Werkloosheid - Geboren in Nederland . 6,2
Werkloosheid - Geboren in Nederland Indonesië, Werkloosheid - Geboren in Nederland 2,2 1,6
Werkloosheid - Geboren in buitenland Geboren in het buitenland, Werkloosheid - Geboren in buitenland 8,2 5,8
Werkloosheid - Geboren in buitenland , Werkloosheid - Geboren in buitenland . .
Werkloosheid - Geboren in buitenland Nieuwe EU, Werkloosheid - Geboren in buitenland 7,9 2,5
Werkloosheid - Geboren in buitenland Turkije, Werkloosheid - Geboren in buitenland 7,7 7,4
Werkloosheid - Geboren in buitenland Marokko, Werkloosheid - Geboren in buitenland 7,4 5,6
Werkloosheid - Geboren in buitenland Suriname, Werkloosheid - Geboren in buitenland 6,9 3,0
Werkloosheid - Geboren in buitenland Nederlandse Cariben, Werkloosheid - Geboren in buitenland 5,0 8,6
Werkloosheid - Geboren in buitenland Indonesië, Werkloosheid - Geboren in buitenland . .
Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in Nederland Beide ouders geboren in Nederland, Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in Nederland 3,6 3,5
Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in Nederland , Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in Nederland . .
Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in Nederland 1 of 2 ouder(s) geboren in buitenland, Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in Nederland 7,2 6,0
Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in Nederland , Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in Nederland . .
Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in Nederland Nieuwe EU, Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in Nederland 2,7 2,4
Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in Nederland Turkije, Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in Nederland 10,6 9,4
Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in Nederland Marokko, Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in Nederland 7,9 12,4
Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in Nederland Suriname, Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in Nederland 11,1 4,1
Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in Nederland Nederlandse Cariben, Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in Nederland 11,1 8,8
Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in Nederland Indonesië, Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in Nederland 3,1 3,1
Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in buitenland Geboren in het buitenland, Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in buitenland 10,6 8,2
Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in buitenland , Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in buitenland . .
Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in buitenland Nieuwe EU, Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in buitenland 9,4 2,7
Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in buitenland Turkije, Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in buitenland 10,0 9,2
Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in buitenland Marokko, Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in buitenland 10,7 7,9
Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in buitenland Suriname, Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in buitenland 10,1 5,4
Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in buitenland Nederlandse Cariben, Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in buitenland 8,7 11,3
Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in buitenland Indonesië, Onbenut arbeidspotentieel - Geboren in buitenland . .
1) Van sommige herkomstgroepen zijn geen cijfers getoond. De EBB-steekproefomvang van deze groepen is te klein om betrouwbare uitspraken te kunnen doen.

3.5Komen er meer vrouwen in topfuncties?

Meer topvrouwen in non-profitsector dan in bedrijfsleven

In non-profitorganisaties zijn vrouwen met 39 procent beter vertegenwoordigd in de raad van commissarissen dan in de raad van bestuur (32 procent), volgens een steekproefonderzoek van SEO (2021). De raad van bestuur (rvb) en raad van commissarissen (rvc) vormen samen de top van een bedrijf of instelling (zie Begrippen). In de top van beursgenoteerde bedrijven zitten eveneens meer vrouwen in de rvc dan in de rvb: 33 tegen 14 procent in 2021. In 2022 is vooral het aandeel vrouwen in de rvc van beursgenoteerde bedrijven verder gegroeid (Lückerath-Rovers, 2022). Bij bedrijven die tot 2020 onder de Wet bestuur en toezicht vielen (niet-beursgenoteerde bedrijven, zie kader), lag het aandeel vrouwen in de rvb in 2020 op 14 procent. Het aandeel vrouwen in de rvc was toen 22 procent (CBS/SCP, 2020; nieuwe cijfers over niet-beursgenoteerde bedrijven zullen in 2023 uitkomen). Ook in de top van de 250 grootste bedrijven zaten meer vrouwen in de rvc dan in de rvb: 29 tegen 23 procent.

3.5.1 Vrouwen in top van bedrijven en organisaties, 2021 (%)
Aandeel vrouwen
Beursgenoteerde bedrijven .
rvb 13,6
rvc 33,2
Niet-beursgenoteerde bedrijven (2020) .
rvb 13,8
rvc 21,9
Top-250 grote bedrijven (2020) .
rvb 22,8
rvc 29
Non-profitorganisaties .
rvb 31,9
rvc 39,3
Rijksoverheid 41
Universiteiten (2020) 25,7
Bron: CBS, SCP (2020); Lückerath-Rovers (2022); SEO (2021); rijksoverheid.nl; lnvh.nl.

Dat het aandeel vrouwen in de rvb kleiner is dan in de rvc, komt deels doordat minder vrouwen dan mannen managementervaring hebben opgedaan in de subtop, de hiërarchische laag of lagen onder de raad van bestuur. Ervaring in de subtop is veelal noodzakelijk voor een benoeming in de rvb, maar niet per se in de rvc (Merens, 2022). Het aandeel vrouwen in de subtop van niet-beursgenoteerde bedrijven ligt al jaren rond de 20 procent (Pouwels en Van den Brink, 2021). Ook in de 250 grootste bedrijven zitten vergeleken met grote non-profitorganisaties weinig vrouwen in de subtop (CBS/SCP, 2020).

Beleid over streefcijfers en quotumregeling voor grote bedrijven

In het emancipatiebeleid wordt al langere tijd gestreefd naar meer vrouwen in de top van grote bedrijven. Daartoe gold tussen 2013 en 2020 via de Wet bestuur en toezicht een streefcijfer van minimaal 30 procent vrouwen en 30 procent mannen in de rvb en rvc bij grote vennootschappen (Burgerlijk Wetboek art. 2:166 en 2:276). Bedrijven die dit streefcijfer niet haalden, moesten in hun jaarverslag uitleg daarover geven. Deze wet leidde tot weinig groei van het aandeel topvrouwen, waardoor het kabinet in navolging van het SER-advies Diversiteit in de top (SER, 2019) een wetsvoorstel indiende met verdergaande maatregelen. Het wetsvoorstel is inmiddels aangenomen en de nieuwe wet Ingroeiquotum en Streefcijfers is vanaf 1 januari 2022 van kracht (BW, art 2:142b). Deze wet houdt in dat de bijna honderd beursgenoteerde bedrijven vanaf dat moment moeten voldoen aan het zogenoemde ingroeiquotum: minstens een derde (33 procent) van de zetels in de rvc dient uit vrouwen (en mannen) te bestaan. Slaagt een bedrijf er niet in voor een vacature, nodig om dit minimale aandeel te bereiken in de rvc, een vrouw te benoemen, dan wordt er niemand benoemd. De kabinetsmaatregelen houden voor de andere circa vijf duizend grote vennootschappen (niet-beursgenoteerde bedrijven) in dat ze zelf passende streefcijfers voor vrouwen in de (sub)top moeten formuleren en diversiteitsplannen moeten opstellen die in lijn zijn met deze nieuwe wet (www.ser.nl). Hiervan moeten zij rekenschap geven door de gegevens jaarlijks openbaar te maken.

Meer vrouwelijke topambtenaren

Bij de rijksoverheid is het aandeel vrouwen onder de topambtenaren toegenomen van 34 procent in 2017 naar ruim 40 procent in 2021 en 2022 (zie Merens en Dirven (2018) en Algemene Bestuursdienst). Het streefcijfer van 30 procent topvrouwen dat de rijksoverheid zichzelf eerder had gesteld, was al in 2015 (31 procent) gerealiseerd.

Steeds meer vrouwelijke hoogleraren

Het aandeel vrouwelijke hoogleraren is relatief laag, al is het wel toegenomen van 21 procent in 2017 tot 26 procent eind 2020. Deze groei is deels toe te schrijven aan de zogenoemde Westerdijk Talentimpuls, waarbij er met subsidie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 100 ‘extra’ vrouwelijke hoogleraren werden benoemd tussen februari 2017 en februari 2018 (LNVH, 2021). Volgens het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren zal het echter nog tot 2040 duren voordat er een evenredige verdeling tussen mannen en vrouwen is bereikt. Onder universitaire docenten (UD’s) en universitair hoofddocenten (UHD’s) zijn met respectievelijk 44 en 31 procent meer vrouwen dan onder hoogleraren. In alle drie de groepen neemt het aandeel vrouwen al jaren vrijwel onafgebroken toe (zie OCW in cijfers).

Op vrijwel alle niveaus meer vrouwen in politieke functies

De vertegenwoordiging van vrouwen in politieke functies en de ontwikkeling in de tijd verschilt per niveau. Het grootste aandeel vrouwen is sinds de Kamerverkiezingen van maart 2021 in het kabinet te vinden (48 procent). Het vorige kabinet bestond voor 39 procent uit vrouwen. De Nederlandse vertegenwoordiging in het Europese parlement bestaat in 2022 voor 45 procent uit vrouwen, in 2017 (voor de laatste verkiezingen van 2019) was dat nog 38 procent. In de Tweede Kamer is het aandeel vrouwen gestegen van 36 procent in 2017 naar 39 procent in 2020 en gelijk gebleven bij de verkiezingen van maart 2021. De vertegen­woor­diging van vrouwen in de Eerste Kamer is in de afgelopen vijf jaar gedaald van 35 procent in 2017 naar 31 procent in 2022. De vertegenwoordiging van vrouwen in de Provinciale Staten is tussen 2017 en 2022 gelijk gebleven (35 procent). Onder de twaalf commissarissen van de Koning bevond zich lange tijd slechts één vrouw. Sinds 2020 zijn dat er twee, waarmee het aandeel op 17 procent kwam te liggen. Het aandeel vrouwen onder de gedeputeerden (de leden van het dagelijks bestuur van een provincie) was 24 procent in 2017 en nam na de provinciale statenverkiezingen van 2019 toe naar 28 procent. De volgende provinciale statenverkiezingen zijn in 2023.

In de lokale politiek is er ook sprake van een toegenomen vertegenwoordiging van vrouwen. Zo is het aandeel vrouwelijke burgemeesters gestegen van 21 procent in 2017 naar 30 procent in 2022. Het aandeel gekozen vrouwelijke raadsleden is met de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2022 op 35 procent uitgekomen, wat meer is dan voor deze verkiezingen. Dit komt mede doordat 459 vrouwen die op een onverkiesbare plaats stonden, met voorkeursstemmen toch in de raad zijn gekomen. In 2021 waren er in totaal 8 590 raadsleden.

3.5.2 Vrouwen in politieke functies (%)
2017 2022
Kabinet 38 48
Europees parlement 38 45
Tweede Kamer 36 39
Gemeenteraad 31 35
Provinciale Staten 35 35
Eerste Kamer 35 31
Burgemeesters 27 30
Gedeputeerden 24 28
Wethouders 27 27
Commissarissen van de Koning 8 17
Bronnen: parlement.com, rijksoverheid.nl, binnenlandsbestuur.nl, burgemeesters.nl, raadsleden.nl.

Nog steeds meer mannen in topfuncties

Hoewel in een aantal bedrijfstakken het aandeel vrouwen in topfuncties stijgt, blijven mannen in de meerderheid. De ondervertegenwoordiging van vrouwen in topfuncties heeft er vooral mee te maken dat ze hoofzakelijk in deeltijd werken. Daarnaast speelt het vaker overwerken door mannen een belangrijke rol bij de doorstroom naar een topfunctie. Wel blijken maatregelen als diversiteitsbeleid en commitment van de top effectief om meer vrouwen in de top te krijgen (Merens, 2022).

Meerderheid vrouwen en minderheid mannen wil meer vrouwen in topfuncties

De helft van de bevolking van 16 jaar of ouder vindt dat het aandeel vrouwen in topfuncties de komende vijf jaar flink moet toenemen, zo blijkt uit het onderzoek Emancipatieopinies (zie Bronnen). Volgens 60 procent is het goed dat vrouwenorganisaties zich inspannen om dat te bewerkstellingen, terwijl 48 procent het goed vindt dat grote bedrijven hier zelf een streefcijfer voor op moeten stellen en 20 procent vindt dat vrouwen voorrang gegeven moet worden bij deelname aan managementtrainingen. Voor elk van die meningen geldt dat meer vrouwen dan mannen het daarmee eens zijn. Mannen zijn echter vaker van mening dat voltijds werkende vrouwen evenveel kans hebben als voltijds werkende mannen om een topfunctie te bereiken.

Hoewel meer mannen dan vrouwen willen doorgroeien naar een hogere functie of toppositie (zie paragraaf 3.1), schat een minderheid van 27 procent van zowel mannen als vrouwen in dat mannen ambitieuzer zijn dan vrouwen. Op de vraag of een man of vrouw geschikter is om een topfunctie te vervullen geeft een meerderheid aan dat dit niet uitmaakt (89 procent, niet in tabel). Dit geldt echter voor meer vrouwen dan mannen. Mannen op hun beurt zeggen vaker dan vrouwen een man geschikter te vinden voor een topfunctie (11 procent tegenover 5 procent).

3.5.3Opinies over vrouwen in topfuncties, bevolking van 16 jaar of ouder, 2022
  Vrouw Man
% (helemaal) eens
Het aandeel vrouwen in topfuncties zou de komende vijf jaar flink moeten toenemen 63 43
Vrouwen die voltijds werken hebben evenveel kans als voltijds werkende mannen om een topfunctie te bereiken 44 49
Het is goed dat vrouwenorganisaties zich inspannen om het aandeel vrouwen in topfuncties te vergroten 67 52
Het zou goed zijn wanneer de volgende minister-president een vrouw is 40 32
Bedrijven zouden vrouwen voorrang moeten geven bij het deelnemen aan managementtrainingen 24 18
Ik vind het goed dat grote bedrijven zelf een streefcijfer moeten opstellen voor de verhouding tussen mannen en vrouwen in de top van hun bedrijf 58 45
Mannen zijn gemiddeld wat ambitieuzer dan vrouwen 27 27

Significante verschillen tussen vrouwen en mannen (p<0,05) zijn vetgedrukt.

3.6In het kort

Gaan vrouwen steeds meer werken?

Sinds 2014 neemt het aandeel vrouwen met werk toe. De groei was in de coronajaren 2020 en 2021 minder sterk, maar het verschil met mannen bleef afnemen. De arbeidsduur van vrouwen is, na een stagnatie in 2020, in 2021 verder gestegen. Vrouwen in de leeftijd waarop velen van hen kinderen krijgen, werken tegenwoordig gemiddeld meer uren dan vroeger. Wel is het verschil in arbeidsduur tussen vrouwen en mannen nog ruim een werkdag. Jonge mannen werken al meer uren dan jonge vrouwen en gaan niet korter werken als er kinderen komen. Vrouwen vinden betaald werk net zo vaak belangrijk als mannen, maar zijn minder gericht op carrière maken en werken bij voorkeur in deeltijd.

Willen mannen minder werken?

Ruim 2 op de 10 voltijdswerkende mannen zouden minder uren willen werken dan ze doen, terwijl bijna 1 op de 10 deeltijdwerkende vrouwen hun werkweek zou willen uitbreiden en daarvoor direct beschikbaar is. En als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, wil bijna twee derde van de vrouwen meer werken. Ze willen het vooral als ze hun werk beter kunnen aanpassen aan hun privéleven of als het huishoudensinkomen niet meer toereikend is. De zorg voor huishouden of kinderen is een belangrijke reden voor vrouwen om in deeltijd te werken, maar niet de hoofdreden waarom zij niet op zoek zijn naar werk en niet direct kunnen beginnen. Dat is, net als bij mannen, ziekte of arbeidsongeschiktheid. Er zijn 2 keer zoveel vrouwen als mannen die niet zoeken en niet beschikbaar zijn. Tegelijkertijd zit er meer onbenut arbeidspotentieel bij niet-werkende vrouwen dan bij niet-werkende mannen: zij zijn vaker direct beschikbaar of hebben vaker recent gezocht.

Maken onderwijsniveau en herkomst uit?

Hoogopgeleide vrouwen vinden betaald werk belangrijker dan lager opgeleide vrouwen, en hebben dat ook vaker. Ook komt voltijds werken onder hoogopgeleide vrouwen meer voor dan onder middelbaar en laagopgeleide vrouwen. Het percentage voltijders verschilt bovendien het minst tussen hoogopgeleide vrouwen en mannen. Laagopgeleide vrouwen en mannen maken vrijwel even vaak deel uit van het onbenut arbeidspotentieel. Bij de hogere twee onderwijsniveaus is verhoudingsgewijs meer onbenut arbeidspotentieel onder vrouwen.

In het buitenland geboren vrouwen en mannen zijn lager opgeleid en minder vaak werkzaam dan de tweede generatie. Ook is er onder migrantenvrouwen en -mannen meer werkloosheid en onbenut arbeidspotentieel. Vrouwen met als herkomst de Nederlandse Cariben, Indonesië of een nieuw EU-land hebben bovengemiddeld vaak werk en een hoog onderwijsniveau. Vrouwen met een Surinaamse herkomst maken gemiddeld de langste werkweek, vrouwen met een Nederlandse herkomst de kortste. Het onbenut arbeidspotentieel is relatief groot bij vrouwen met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Nederlands-Caribische herkomst. Vrij klein is het onder vrouwen, en mannen, met een Indonesische of Nederlandse herkomst. Hetzelfde geldt voor mannen met een Surinaamse herkomst, van wie er ook relatief weinig werkloos zijn.

Komen er meer vrouwen in topfuncties?

De participatie van vrouwen in politieke functies is op vrijwel alle niveaus toegenomen. Alleen in de Eerste Kamer liep de vertegenwoordiging van vrouwen terug, en onder wethouders en gedeputeerden bleef die gelijk. Sinds de Tweede Kamer verkiezingen van 2021 overstijgt het aandeel vrouwen in het kabinet dat van de Nederlandse delegatie in het Europees Parlement (48 tegen 45 procent). Ook bij de Rijksoverheid nemen vrouwen met 42 procent tegenwoordig relatief vaak een toppositie in. In non-profitorganisaties bekleden eveneens vrij veel vrouwen een topfunctie, in het bedrijfsleven zijn dat er minder. De helft van de bevolking vindt dat dat er meer vrouwen in topfuncties moeten komen. Vrouwen geven dat vaker aan dan mannen.

3.7Begrippen

In de Emancipatiemonitor wordt, anders dan in de reguliere cijfers van het CBS over de arbeidsmarkt, uitgegaan van vrouwen en mannen van 15 tot 65 jaar die geen regulier onderwijs volgen.

  • De beroepsbevolking bestaat uit de werkzame en werkloze beroepsbevolking.
  • De werkzame beroepsbevolking bestaat uit personen die in Nederland wonen en betaald werk hebben.
  • De werkloze beroepsbevolking bestaat uit personen die in Nederland wonen en geen betaald werk hebben, recent naar betaald werk hebben gezocht en daarvoor direct beschikbaar zijn.
  • De nettoarbeidsparticipatie drukt uit welk deel van de totale bevolking tot de werkzame beroepsbevolking behoort.
  • Het werkloosheidspercentage drukt uit welk deel van de beroepsbevolking tot de werkloze beroepsbevolking behoort.
  • De arbeidsduur omvat de uren die iemand in een normale of gemiddelde week werkt, overuren en onbetaalde uren tellen niet mee. Iemand werkt voltijds bij een arbeidsduur van minimaal 35 uur en deeltijds bij een arbeidsduur van minder dan 35 uur.

Het onbenut arbeidspotentieel is in de Emancipatiemonitor het aandeel werklozen, semiwerklozen en onderbenutte deeltijdwerkers in de niet-onderwijsvolgende bevolking van 15 tot 65 jaar.

  • Werklozen: personen die recent naar werk hebben gezocht én hiervoor op korte termijn beschikbaar zijn.
  • Semiwerklozen: personen die recent naar werk hebben gezocht maar hiervoor niet op korte termijn beschikbaar zijn, of andersom: personen die op korte termijn beschikbaar zijn voor werk maar hiernaar niet recent hebben gezocht.
  • Onderbenutte deeltijdwerkers: personen die in (hun grootste werkkring) deeltijds werken en meer willen gaan werken en hiervoor op korte termijn beschikbaar zijn.

In de Emancipatiemonitor wordt het hoogst behaalde onderwijsniveau vastgesteld van de bevolking van 15 tot 65 jaar exclusief onderwijsvolgenden.

  • Laag onderwijsniveau: dit omvat onderwijs op het niveau van basisonderwijs, het vmbo, de eerste 3 leerjaren van havo/vwo en de entreeopleiding, de voormalige assistentenopleiding (mbo1).
  • Middelbaar onderwijsniveau: dit omvat de bovenbouw van havo/vwo, de basisberoepsopleiding (mbo2), de vakopleiding (mbo3) en de middenkader- en specialistenopleidingen (mbo4).
  • Hoog onderwijsniveau: dit omvat onderwijs op het niveau van hbo of wo.

Het CBS hanteert sinds begin 2022 een nieuwe herkomstindeling. De nieuwe herkomstindeling bestaat uit twee onderdelen: wel of niet geboren in Nederland, en herkomstland. De indeling kijkt eerst of een inwoner zelf in Nederland of het buitenland geboren is, en vervolgens waar de ouders geboren zijn. In het buitenland geboren inwoners duidt het CBS ook met migranten aan. In Nederland geboren inwoners met een of twee in het buitenland geboren ouders behoren tot de zogenoemde tweede generatie. Is iemand zelf en zijn ook beide ouders geboren in Nederland, dan heeft diegene een Nederlandse herkomst. Voor herkomstland is een nieuwe hoofdindeling gemaakt op basis van werelddelen en veelvoorkomende immigratielanden. In hoofdstuk 3 van de Emancipatiemonitor worden behalve de klassieke migratielanden Turkije, Marokko, Suriname, de Nederlandse Cariben en Indonesië ook de nieuwe EU-lidstaten als groep onderscheiden. Tot de nieuwe-EU behoren Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije, Tsjechië, Bulgarije, Roemenië en Kroatië.

Bij een migrant is het herkomstland het geboorteland. Het herkomstland van iemand die tot de tweede generatie behoort is het geboorteland van de moeder, tenzij dat ook Nederland is of onbekend. In dat geval is het herkomstland het geboorteland van de vader.

De top van een bedrijf of instelling bestaat uit de raad van bestuur en de raad van commissarissen. De raad van bestuur (rvb) of de directie is het hoogste orgaan: het orgaan dat de dagelijkse leiding in handen heeft. De raad van commissarissen (rvc) is het orgaan dat toezicht houdt op het functioneren van een bedrijf of instelling. Het lidmaatschap van de raad van bestuur verschilt van dat van de raad van commissarissen. In het eerste geval is men in dienst is van het bedrijf of de instelling, in het tweede geval is het een nevenfunctie. In het bedrijfsleven heet het toezichthoudende orgaan vrijwel altijd rvc, in de non-profitsector worden uiteenlopende benamingen gehanteerd, zoals raad van toezicht, raad van advies of bestuur. De rvb heeft meer macht dan de rvc. Onder subtop van een bedrijf of instelling wordt verstaan: de hiërarchische laag of lagen onder de raad van bestuur.

3.8Literatuur

Open literatuurlijst

Literatuur

CBS/SCP (2020). Emancipatiemonitor 2020. Komen er meer vrouwen in topfuncties? | Emancipatiemonitor: 2020 – SCP. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek en Sociaal en Cultureel Planbureau.

CBS (2022a). Baanwisselingen in 2021 weer op niveau van voor corona. CBS-nieuwsbericht, 27 juli.

CBS (2022b). Integratie en Samenleven 2022.

Harbers, M.M. en N. Hoeymans (red.) (2013). Gezondheid en maatschappelijke participatie. Themarapport Volksgezondheid Toekomstverkenning 2014. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.

LNVH (2021). Monitor vrouwelijke hoogleraren 2021. Utrecht: Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren.

Lückerath-Rovers, M. (2022). The Dutch Female Board Index 2022. Dossier Nederlandse Female Board Index | TIAS Business School

Merens, A. (2022). Een lange weg. De ondervertegenwoordiging van vrouwen in management en top nader verklaard. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Merens, A. en F. Bucx (red.) (2018). Werken aan de start. Jonge vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt. Den Haag: Sociaal en Cultureel planbureau.

Merens, A. en H. J. Dirven (2018). Komen er meer vrouwen in topfuncties? In: Emancipatiemonitor 2018.

Pouwels, B. en M. van den Brink (2021). Bedrijvenmonitor topvrouwen 2020. Zonder wet geen voortgang.

SEO (2021). Genderdiversiteit in de overheid. Dashboard Diversiteit – Genderdiversiteit in de (semi)publieke (sub)top.

SER (2019). Diversiteit in de top, tijd voor versnelling (advies 19/12). Den Haag: Sociaal-Economische Raad.

TNO/CBS (2021). Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2021 in vogelvlucht.

Noten

Onderwijsvolgenden blijven in deze paragraaf buiten beschouwing. De informatie of iemand onderwijsvolgend is, is echter pas sinds 2002 beschikbaar. Daarom zijn in de figuren 3.1.4 en 3.1.5 cijfers voor 25-plussers opgenomen, aangezien zij doorgaans geen regulier onderwijs meer volgen.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

niets (blanco) een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
. het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim
0 (0,0) het cijfer is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
* voorlopige cijfers
** nader voorlopige cijfers
- (indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
2016–2017 2016 tot en met 2017
2016/2017 het gemiddelde over de jaren 2016 tot en met 2017
2016/’17 oogstjaar, boekjaar, schooljaar, enz. beginnend in 2016 en eindigend in 2017
2004/’05-2016/’17 oogstjaar enz., 2004/’05 tot en met 2016/’17

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Sebastian Alejandro Perez

Marion van den Brakel

Elianne Derksen

Kim Knoops

Jannes Kromhout

Hendrika Lautenbach

Lucille Mattijssen

Noortje Pouwels – Urlings

Saskia te Riele

Maartje Tummers – van der Aa

Laura Wielenga – van der Pijl

(Eind)redactie

Marion van den Brakel

Saskia te Riele